marlonmiezenbeek.reismee.nl

Zilvermijnen in Potosí

In Uyuni heb ik jullie achter gelaten, en vanaf Uyuni zal ik nu dus ook verder gaan.
Vanaf Uyuni zou het goedkoper zijn om met de trein naar Tupiza te gaan, dan met de bus. We hadden dan wel weer van de fijne verhaaltjes over de treinen hier gehoord, maar ja, een treinreisje zou toch ook wel spannend zijn.
Uiteindelijk waren er geen goedkope treinkaartjes meer, en hebben we dus vet veel betaald voor de 1. klas kaartjes. Nou ja, voor die prijs kregen we wel hele luxe stoelen met een kussen en dekentje en s'morgens zelfs een lekker ontbijtje. Die luxe was toch ook wel even fijn.
Tupiza is eigenlijk gewoon een normaal boliviaans dorpje. Het dorpje ligt in een vallei, met daaromheen rode rotsen en bergen. De temperatuur was is hier veel aangenamer, dus eigenlijk hebben we niet veel anders gedaan dan wandelen en van de zon genieten. Nou Tupiza moest gewoon even genoemd worden, zodat ik er een paar van die mooie fotos van kon laten zien.
Na het warme Tupiza gingen we door naar Potosí, de schijnbaar hoogste stad ter wereld.
Deze stad, op 4090 meter boven de zeespiegel, werd vroeger opgericht als een mijners-stadje, aan de voet van de met zilver gevulde berg Cerro Rico. Het zilver werd rond het jaar 1600 naar Spanje gescheept, om daar het spaanse imperium van rijkdom te voorzien. In de stad werd ook een munten-fabriek gevestigd, om te zilver ter plaatse meteen tot munten te slaan. Potosí is ooit een van de rijkste steden van zuidamerika geweest. De mooie oude gebouwen staan er nog wel, en het is wel te zien dat het een rijke stad geweest is, maar verders ziet het er nu wel redelijk normaal uit.
In de mijnen word er nu nog wel gewerkt, alleen graven de mijnwerkers naar erts in plaats van zilver.
Het bijzondere van deze mijnen is nu dat ze nog steeds gebruikt worden, en dat je er als tourist een rondleiding in kan krijgen. Over die rondleiding had ik nog best wel mijn twijfels; die mannen werken hier onder hele slechte condities, vele uren per dag, in stoffige zuurstof arme gangetjes en dan nog eens zonder eten. Hier kan je dus een rondleiding krijgen, om te zien hoe het gaat, en als het ware naar de werkende mannen te kijken.
Ik heb het uiteindelijk toch gedaan, en daar na afloop toch geen spijt van gehad.
Ook al vond ik het echt wel veel enger, dan alle busritjes bijelkaar. Voordat we naarbinnen gingen, stonden we in een lange rij voor de ingang, waar al bukkend doorheen zouden gaan. Met chileense mijnwerkers, die vorig jaar(?) 40 dagen in zo'n mijn gezeten hebben, in mijn gedachten, was ik toch wel een beetje serieus bang. We zijn ooit in Maastricht in oude mijnen geweest, maar dat was toen een museum, en in Europa. Ik voelde me niet echt veilig toen we daar naar binnen gingen. De wegen daar binnen waren op de trein-rail, af en toe moesten we aan de kant gaan staan, dan kwam er een loodzwaar karretje langs, helemaal vol en dan met 2 mijnwerkers erachter. Ondertussen was de lucht heel dun en met heel veel stof erin. Voor de mijnwerkers hadden we flessen met sap, cocablaadjes en dynamiet meegenomen. Dit laatste gebruiken ze om de boel op te blazen en verder de kunnen graven. De dynamiet blazen ze dan voor je op, gewoon om even te laten zien hoe dat werkt.
Na deze belevenis was ik hoe dan ook, wel gewoon blij om eruit te mogen. Respekt voor de mijnwerkers die in de mijnen daar werken, en echt onvoorstelbaar hoe die mensen daar onder zulke omstandigheden mogen werken.
Na ons mijne-avontuur, gingen we even met onze paspoorts bij het migratie-kantoor langs. Onze 30 dagen in Bolivia waren voorbij, dus kregen we daar gewoon een nieuw stempeltje. Het lastigste was nog om kopieen van ons paspoort te maken, verders heel snel en makkelijk geregeld - wat is het toch ook en gek landje.

Reacties

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!